De relatie tussen uitvoeringsinstanties en ministeries is de laatste tijd aan verandering onderhevig. Dit is een positieve verandering waarbij de relaties over het algemeen sterker en gelijkwaardiger worden. In totaal kunnen we op dit moment vier soorten relaties onderkennen. In dit artikel simplificeren we naar de relatie tussen ministeries en uitvoeringsinstanties. Het verschil tussen o.a. zelfstandige bestuursorganen en niet zelfstandige bestuursorganen alsmede de relatie naar de kamer(s) laten we buiten beschouwing.

De eerste relatie is een relatie gebaseerd op (zachte) dwang. In deze relatie vertellen de ministeries wat er uitgevoerd dient te worden en de uitvoeringsinstanties voldoen hieraan. Hierbij wordt er weinig (niet) gekeken of de uitvoeringsinstanties tegen accepteerbare kosten de regeling/wetgeving ook in kunnen voeren.

De tweede relatie is een relatie gebaseerd op inspraak. In deze relatie vertellen de ministeries wat er uitgevoerd dient te worden en formuleren de uitvoeringsorganisaties een antwoord met betrekking tot uitvoerbaarheid. Deze toets wordt uitgevoerd doormiddel van een uitvoeringstoets en beantwoord de volgende vragen (KCWJ, 2016):

  • Is het de uitvoeringsorganisaties helder wat hun taak is?
  • Is de organisatie voldoende toegerust voor een doeltreffende uitvoering?
  • Wat zijn de kosten nodig voor uitvoering?
  • Wat zijn de verwachte effecten van de regeling?

Hierbij kijken de ministeries ook daadwerkelijk naar de antwoorden en nemen dit in beschouwing bij het aanpassen van de wetgeving en/of regelingen.

De derde relatie is een relatie gebaseerd op overleg. In deze relatie vertellen de ministeries nog steeds wat er uitgevoerd dient te worden, maar gaat de uitvoeringsinstantie hier anders mee om. De uitvoeringsinstanties bekijken de eisen en bepalen of het uitvoeren van de wetgeving / regeling behoort tot het takenpakket (en het maatschappelijke belang). Om dit te bepalen wordt naast de uitvoeringstoets ook een opdrachttoets uitgevoerd. Dit woord heb ik niet zelf verzonnen maar hoorde ik bij één van de uitvoeringsdiensten waar ik de laatste maanden ben langs geweest.

De vierde relatie gaat uit van een gelijkwaardige positie tussen het ministerie en de uitvoeringsinstantie. Hierbij wordt de uitvoeringsinstantie vanaf het begin betrokken bij het ontwerpen en schrijven van de wetgeving en/of regeling en leveren zij daadwerkelijk input. Op deze manier wordt er vanaf het begin gezorgd dat er een kwalitatief hoogwaardige en uitvoerbare opdracht wordt geformuleerd. Natuurlijk speelt bij deze relatie (en ook bij de derde relatie) politiek een rol. Soms heb je als uitvoeringsinstantie niet heel veel keuze als de politieke druk te hoog is.

Een instrument dat (steeds vaker) wordt toegepast in relatie twee, drie en vier is de zogenaamde menukaart. De menukaart presenteert de wendbaarheid van het informatiesysteem van de uitvoeringsinstantie. Hiermee kan met het ministerie worden besproken wat de invloed van de nieuwe wet / regeling op het informatiesysteem zal zijn. En daarmee ook hoeveel resources het kost om een nieuwe dienst en/of aanpassingen te realiseren. Hiervoor is het natuurlijk wel belangrijk dat de uitvoeringsinstantie een goed inzicht heeft in haar eigen wendbaarheid.

Mede-auteur: Koen Smit.

Bron:

https://www.kcwj.nl/kennisbank/integraal-afwegingskader-beleid-en-regelgeving/6-wat-het-beste-instrument/61-16?cookie=yes.1451550687517-49467002